Veurne-Ambacht is nog altijd een agrarisch gebied,
waar de landbouw de belangrijkste bron van inkomsten is.
Dit was zeker zo tussen beide wereldoorlogen. Iedere hofstede had, volgens de oppervlakte van de uitbating, haar vaste werknemers, zoals:
- Een hulpje vanaf de leeftijd van tien-twaalf jaar als koewachter en als "poester" bij de verzorging van de veestapel.
- Een "karton" of paardengeleider verzorgde de dieren en verrichtte alle werk waarbij "paardenkracht" gemoeid was.
- Een werkman of meerdere werklieden, volgens de grootte van de hofstede, die alle werk moesten opknappen zowel op de velden als op het erf.
- Een meid als hulp voor de boerin.
In bepaalde seizoenen konden de vaste werkkrachten het werk niet aan.
In die tijd was alle werk handwerk.
De belangrijkste seizoenarbeid was bieten zetten en wieden (onkruid verdelgen), het vlas wieden en later het vlas oogsten (denk aan de Vlaschaard van Streuvels), aardappelen planten, gras mamaien en hooien, de graanoogst pikken en binden, rechtzetten en verzamelen in "schelven"; in het najaar het rooien van aardappelen en bieten.
Voor deze seizoenarbeid werd door de boeren een beroep gedaan op "de bende", zowel vrouwelijke als mannelijke werkkrachten. Samen "in bende" kwamen zij op de hofstede werken. "Bende" moet je dus in positieve zin begrijpen.
De "bendebaas" was de draaischijf waarrond alles zich afspeelde. De landbouwarbeiders en -arbeidsters, die wensten deel uit te maken van de "bende", gaven zich aan bij "de bendebaas". De boer, die wenste dat een bende seizoenarbeid kwam verrichten op zijn hofstede, moest zich wenden tot de "bendebaas" en maakte met hem een overeenkomst;
In die periode ging ook van hofstede tot hofstede een dorsmachine voor het dorsen van de graanoogst. Ook hier speelde de bendebaas de rol inzake werkverdeling.
Je merkt dus de machtspositie van deze man, die een soort koppelbaas was of een voorloper van de RVA.
Op zaterdagavond betaalde de bendebaas het loon aan de mensen die met "de bende" gewerkt hadden. Hij was ook cafébaas. In zijn café werd dan menig pintje gedronken, gedanst en gezongen.
Met de evolutie in de landbouw na de tweede wereldoorlog viel door de mechanisatie veel handenarbeid weg.
De bende verdween en vanzelfsprekend ook de "bendebaas".
De bendebaas te Beauvoorde heette Louis-Napoleon Debert.
Hij was echter algemeen bekend onder de volksnaam "Poelle Bart".
Elk jaar, tijdens de folkloristische dorpsmarkt, stapte hij nog met zijn "bende" door de straten van Beauvoorde.
Daarvoor zorgde de Sint-Omaarsgilde.
Bron
uitgave van de V.V.V. Veurne-Ambacht vzw - Beauvoorde, Cultuurdorp - 1989 - p. 15
waar de landbouw de belangrijkste bron van inkomsten is.
Dit was zeker zo tussen beide wereldoorlogen. Iedere hofstede had, volgens de oppervlakte van de uitbating, haar vaste werknemers, zoals:
- Een hulpje vanaf de leeftijd van tien-twaalf jaar als koewachter en als "poester" bij de verzorging van de veestapel.
- Een "karton" of paardengeleider verzorgde de dieren en verrichtte alle werk waarbij "paardenkracht" gemoeid was.
- Een werkman of meerdere werklieden, volgens de grootte van de hofstede, die alle werk moesten opknappen zowel op de velden als op het erf.
- Een meid als hulp voor de boerin.
In bepaalde seizoenen konden de vaste werkkrachten het werk niet aan.
In die tijd was alle werk handwerk.
De belangrijkste seizoenarbeid was bieten zetten en wieden (onkruid verdelgen), het vlas wieden en later het vlas oogsten (denk aan de Vlaschaard van Streuvels), aardappelen planten, gras mamaien en hooien, de graanoogst pikken en binden, rechtzetten en verzamelen in "schelven"; in het najaar het rooien van aardappelen en bieten.
Voor deze seizoenarbeid werd door de boeren een beroep gedaan op "de bende", zowel vrouwelijke als mannelijke werkkrachten. Samen "in bende" kwamen zij op de hofstede werken. "Bende" moet je dus in positieve zin begrijpen.
De "bendebaas" was de draaischijf waarrond alles zich afspeelde. De landbouwarbeiders en -arbeidsters, die wensten deel uit te maken van de "bende", gaven zich aan bij "de bendebaas". De boer, die wenste dat een bende seizoenarbeid kwam verrichten op zijn hofstede, moest zich wenden tot de "bendebaas" en maakte met hem een overeenkomst;
In die periode ging ook van hofstede tot hofstede een dorsmachine voor het dorsen van de graanoogst. Ook hier speelde de bendebaas de rol inzake werkverdeling.
Je merkt dus de machtspositie van deze man, die een soort koppelbaas was of een voorloper van de RVA.
Op zaterdagavond betaalde de bendebaas het loon aan de mensen die met "de bende" gewerkt hadden. Hij was ook cafébaas. In zijn café werd dan menig pintje gedronken, gedanst en gezongen.
Met de evolutie in de landbouw na de tweede wereldoorlog viel door de mechanisatie veel handenarbeid weg.
De bende verdween en vanzelfsprekend ook de "bendebaas".
De bendebaas te Beauvoorde heette Louis-Napoleon Debert.
Hij was echter algemeen bekend onder de volksnaam "Poelle Bart".
Elk jaar, tijdens de folkloristische dorpsmarkt, stapte hij nog met zijn "bende" door de straten van Beauvoorde.
Daarvoor zorgde de Sint-Omaarsgilde.
Bron
uitgave van de V.V.V. Veurne-Ambacht vzw - Beauvoorde, Cultuurdorp - 1989 - p. 15
foto's boven: het gemaaide vlas wordt in schelven rechtgezet - rechts: wieden van het veld
foto's onder: het dorsen van de oogst
foto's onder: het dorsen van de oogst
Bij de aanstelling op maandag 9 september 1936 van E.H. Dewancker als pastoor van Wulveringem, hing volgende tekst boven de deur van de café van Poelle Bart.